RNA-wereld

In de vorige paragraaf zagen we al dat evolutiebiologen kampen met een kip-of-eikwestie: Wat was er eerder, het DNA waarmee eiwitten kunnen worden gemaakt of de eiwitten die onderdeel uitmaken van het DNA?

Het leven moet (volgens de evolutietheorie) begonnen zijn met moleculen die zichzelf kunnen kopiëren. En de enige moleculen die daartoe in staat zijn, zijn DNA en RNA. Nu is RNA eenvoudiger van structuur dan DNA:

(Bron: Wikipedia)

Wellicht is het leven begonnen met het eenvoudigere RNA en niet met DNA? Voor het kopiëren van RNA (en ook voor DNA) zijn echter enzymen nodig. En de code voor het aanmaken van enzymen ligt opgeslagen in RNA (en DNA). Men had dus een nieuwe kip-of-eivraag. Tot in de jaren 80 van de vorige eeuw ribozymen ontdekt werden: RNA-moleculen die ook als enzym kunnen fungeren. Een toevallig ontstaan ribozym zou zichzelf dus kunnen kopiëren en zo evolueren tot steeds complexere cellen. Tenminste, zo luidt de hypothese van de RNA-wereld. Maar hoe waarschijnlijk is dit? Laten we eerst eens kijken hoe RNA-moleculen (en dus ook ribozymen) eruit zien.

(Bron: Wikipedia)

De ruggengraat van een RNA-molecuul bestaat uit een fosfaatgroep en een ribosesuiker. Aan de 1' van de ribose zit een base. Dit kan guanine, cytosine, adenine of uracil zijn. Een nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep een ribose en een base. Op de afbeelding hierboven staan dus twee nucleotiden; bij de bovenste staat er een R op de plaats van de base. Aan de 5' van de ribose zit de fosfaatgroep van de volgende nucleotide. Op deze manier kan een RNA-molecuul honderden nucleotiden bevatten.

Ribose heeft de structuurformule C5H10O5.Wanneer je in een laboratorium ribose maakt, krijg je acht verschillende configuraties:

In levende wezens komt echter alleen D-ribose voor. Het is nog niemand gelukt om in een laboratorium deze variant er uit te filteren. In de RNA-wereld zou het echter door stom toeval moeten zijn gebeurd. Het is niet zo dat als je maar lang genoeg wacht, evolutie vanzelf met een oplossing komt. Ribose valt namelijk binnen een aantal weken weer uit elkaar.

De fosfaten, ribosen en bases moeten allemaal in de oersoep zijn ontstaan. En ze moeten de kans hebben gekregen om zich als een RNA-molecuul aaneen te rijgen. Bij dat laatste zouden toevallig ontstane fosfolipiden moeten helpen. Fosfolipiden bestaan uit een wateraantrekkende kop en twee waterafstotende staarten:

(Bron: Wikipedia)

Hiermee kan een bolvormig membraan worden gemaakt:

(Bron: Wikipedia)

Dit membraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden waarvan de koppen aan de buitenkant en de staarten tegen elkaar aan de binnenkant liggen. Binnenin deze bol zouden dan, afgesloten van de boze buitenwereld, de RNA-moluculen moeten zijn ontstaan. Overigens zijn er duizenden typen fosfolipiden. Die aan de buitenkant van de cel zijn bijvoorbeeld anders dan die aan de binnenkant. Een cel heeft uiteraard ook voedigsstoffen nodig en het moet afval stoffen kunnen lozen. Een celmembraan kan daarom niet alleen maar uit fosfolipiden bestaan. Er moeten ook een soort poorten in zitten die precies de juiste stoffen doorlaten en alle andere tegenhouden.

In de hypothetische RNA-wereld zijn dus spontaan fosfaten, ribosesuikers, nucleotidebasen en fosfolipiden onstaan. Dit is erg onwaarschijnlijk. Met name de base cytosine valt snel weer uit elkaar. Maar zelfs als alle RNA-ingrediënten vanzelf zijn ontstaan én toevallig allemaal ingesloten zitten in het fosfolipidemembraan, dan is het nog erg onwaarschijnlijk dat hieruit een RNA-molecuul is ontstaan. Zoals we al zagen zit de fosfaatgroep tussen de 3' van de ene en de 5' van de andere ribose. Echter, 5'-5' en 2'-5' verbindingen ontstaan veel gemakkelijker en zullen dus veel waarschijnlijker door toeval ontstaan. Verder heeft de eenvoud van RNA ten opzichte van DNA ook een keerzijde: RNA is veel instabieler en valt binnen enkele dagen weer uiteen. Tot slot heeft men geen idee hoe uit de RNA-wereld de DNA-wereld is ontstaan.

De RNA-wereld is dus een uiterst onwaarschijnlijke hypothese.