Het verhaal over de zondvloed vinden we in Genesis 6.
1 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden, 2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.
Met 'Gods zonen' worden worden de vrome mensen bedoeld. Dit zouden de nakomelingen van Seth kunnen zijn. De 'dochteren der mensen' zijn dan de mensen die geen rekening met God hielden. Zij zouden dan de nakomelingen van Kaïn zijn. Deze twee groepen trouwden met elkaar. Uit het vervolg blijkt dat dit schadelijke gevolgen had.
3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren.
Wat wordt er met 'twisten' bedoeld? In het Hebreeuws wordt een woord gebruikt dat 'berechten' betekent. Het woord 'vlees' heeft in de Bijbel vaak de betekenis 'zondig'. God heeft er dus geen zin meer in de zondige mens te blijven berechten. Hij geeft ze nog 120 jaar.
4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name.
Kennelijk waren er in de tijd voor de zondvloed (en ook nog daarna) veel grotere mensen op de aarde dan tegenwoordig. Deze reuzen waren kennelijk bij de lezers bekend. De oorspronkelijke tekst heeft het over de reuzen. Bovendien waren ze broemd of berucht, 'mannen van naam'.
5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. 6 Toen berouwde het den HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.
Die 120 jaar uitstel heeft geen verbetering gebracht. Wanneer er staat, dat God spijt had dat Hij de mens gemaakt, dan is dit natuurlijk een hele menselijke uitdrukking. Hij had de mens gemaakt naar Zijn beeld en gelijkenis. Logisch dus dat het Hem verdriet deed dat de mensen zich zo misdroegen.
7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, dien Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.
Het woord dat vertaald is met 'verdelgen' betekent eigenlijk 'schoonvegen'. Hetzelfde woord wordt gebruikt en 2 Koningen 21 vers 13 (en Ik zal Jeruzalem uitwissen, gelijk als men een schotel uitwist). Zoals een vies bord wordt schoongemaakt, zo zal God de aarde reinigen van alle zondige mensen. Bij dit oordeel zullen ook de dieren omkomen.
8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN. 9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde met God. 10 En Noach gewon drie zonen: Sem, Cham en Jafeth.
Dit betekent natuurlijk niet dat Noach een zondeloos mens was. Maar hij wandelde met God. Hij deed niet net alsof er geen God bestond. Wanneer hij zondigde, zal hij zeker berouw hebben gehad. En omdat God dan de zonden zo volkomen wegneemt alsof de zonde nooit is begaan, was Noach rechtvaardig voor God.
11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel. 12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde.
In tegenstelling tot Noach was de aarde, ofwel alle andere mensen, verdorven en vervuld met wrevel, dat is: geweld.
13 Daarom zeide God tot Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen; want de aarde is door hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde verderven.
God vertelt aan Zijn vriend Noach wat Hij gaat doen: Hij zal ze verderven. Voor 'verderven' wordt hetzelfde woord gebruikt als in vers 11 en 12. De mensen hebben de aarde verdorven en nu zal God de mensen verderven.
14 Maak u een ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van buiten met pek.
God houdt van elk mens afzonderlijk. Ook al is er nog maar één rechtvaardige op de aarde, dan zal Hij die niet met de rest tenonder laten gaan. Noach krijgt de opdracht een ark te maken. Het woord dat vertaald is met 'ark' komt uit het Egyptisch. Het is een grote sterke transportboot, gemaakt voor verre zeetochten. Wat 'gofer' precies voor housoort is, weten we niet. Daarom hebben de vertalers het Hebreeuwse woord 'gofer' maar laten staan. Waarschijnlijk is het een cypres.
Het woord voor 'kamer' kan ook 'nest' betekenen. Waarschijnlijk moest Noach kooien maken voor de dieren.
15 En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte, en dertig ellen haar hoogte. 16 Gij zult een venster aan de ark maken, en zult haar volmaken tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken.
Was de ark wel groot genoeg voor alle dieren? Dit vers geeft het antwoord. Een el is ongevoor 69cm. De afmetingen zijn dus 207 x 34,5 x 20,7 meter! De inhoud bedraagt dus 147800 kubieke meter. Dat is ruim voldoende voor alle dieren.
17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven.
Nu vertelt God wat Hij zal gaan doen: de hele aarde zal onder water komen te staan, waardoor alle levende wezens zullen sterven.
18 Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u. 19 En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje en wijfje zullen zij zijn; 20 Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden. 21 En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt, en verzamel ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij. 22 En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed hij.
Niet alleen Noach, maar ook zijn naaste familie ontkomen aan de ramp. Tevens zorgt God dat door de vloed er geen dieren zullen uitsterven. Al is het niet uit te sluiten dat een aantal dieren (bijvoorbeeld dinosaurussen) na de vloed alsnog zijn uitgestorven wegens gebrek aan voedsel.
71 Daarna zeide de HEERE tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht. 2 Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee, dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. 3 Ook van het gevogelte des hemels zeven en zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden op de ganse aarde.
In hoofdstuk 6 vers 20 staat dat van elk dier één paar meegenomen moest worden. Nu wordt wat verder in details getreden en krijgt Noach te horen dat hij van de 'reine' dieren 7 paar moet inschepen. Wat zijn 'reine' dieren? In de wet van Mozes waren de reine dieren de dieren die door mensen gegeten mochten worden. Maar die wet bestond hier natuurlijk nog niet; die kwam pas honderden jaren later. De meest aannemelijke verklaring is dat de reine dieren hier de dieren geweest zijn die geofferd mochten worden. Het eten van dieren wordt namelijk pas na de zondvloed toegestaan (hoofdstuk 9 vers 3). Dieroffers werden al door Abels gebracht. Het is heel denkbaar dat God toen al heeft gezegd welke dieren hier wel en niet geschikt voor waren. Zie ook hoofdstuk 8 vers 20.
4 Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb. 5 En Noach deed, naar al wat de HEERE hem geboden had. 6 Noach nu was zeshonderd jaren oud, als de vloed der wateren op de aarde was. 7 Zo ging Noach, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds. 8 Van het reine vee, en van het vee, dat niet rein was, en van het gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt, 9 Kwamen er twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het wijfje, gelijk als God Noach geboden had. 10 En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde waren. 11 In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op den zeventienden dag der maand, op dezen zelfden dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend. 12 En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten.
Wat er met "alle fonteinen des groten afgronds" bedoeld wordt is niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk kwam een grote ondergrondse watermassa naar boven.
13 Even op dienzelfden dag ging Noach, en Sem, en Cham, en Jafeth, Noachs zonen, desgelijks ook Noachs huisvrouw, en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark; 14 Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes van allerlei vleugel. 15 En van alle vlees, waarin een geest des levens was, kwamen er twee en twee tot Noach in de ark. 16 En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vlees, gelijk als hem God bevolen had. En de HEERE sloot achter hem toe.
Sommigen vragen zich af hoe alle dieren op één enkele dag de ark hebben kunnen binnengaan. Zo hoeft dit stukje echter niet gelezen te worden. Het is heel goed mogelijk dat hier de laatste dag van de 'intocht' in de ark wordt beschreven.
Als iedereen binnen is, sluit God de deur. Dit voorkomt natuurlijk dat er water naar binnen kan stromen. Maar het zorgt er ook voor dat er geen andere dieren (en mensen!) meer naar binnen kunnen wanneer de vloed op komt zetten. God heeft enorm veel geduld met ons. Maar als we ons tegen Hem blijven verzetten, komt er een moment dat de deur op slot gaat... Wend u dan tot dè Deur, de Here Jezus, en word gered (Johannes 10 ver 7 en verder).
17 En die vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde. 18 En de wateren namen de overhand, en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren. 19 En de wateren namen gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, die onder den gansen hemel zijn, bedekt werden. 20 Vijftien ellen omhoog namen de wateren de overhand, en de bergen werden bedekt. 21 En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, en van het vee, en van het wild gedierte, en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens. 22 Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven. 23 Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was. 24 En de wateren hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig dagen.
De 150 dagen van vers 24 dienen geteld te worden vanaf het begin van de vloed. Die begon volgens vers 11 op de zeventiende dag van de tweede maand. In hoofdstuk 8 vers 4 staat dat dat op de zeventiende dag van de zevende maand de ark weer vaste grond had gevonden. Dat zijn dus precies vijf maanden van elk 30 dagen.
81 En God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte, en aan al het vee, dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan, en de wateren werden stil. 2 Ook werden de fonteinen des afgronds, en de sluizen des hemels gesloten, en de plasregen van den hemel werd opgehouden. 3 Daartoe keerden de wateren weder van boven de aarde, heen en weder vloeiende, en de wateren namen af ten einde van honderd en vijftig dagen.
Nu gaat het water weer zakken. De wind bevordert de verdamping waardoor het waterpeil nog sneller kan zakken.
Het heeft niet enkel geregend gedurende de eerste 40 dagen. Dat heeft ervoor gezorgd dat de aarde volledig onder water kwam te staan. Maar door de zon verdampt het water ook weer. Gedurende de overige 110 dagen van de vloed zal het ook nog regelmatig flink geregend hebben om het waterniveau op peil te houden. Ook deze regens houden nu op.
4 En de ark rustte in de zevende maand, op den zeventienden dag der maand, op de bergen van Ararat.
Volgens hoofdstuk 7 vers 20 kwam het water tot 15 el boven de bergtoppen uit. De ark was 30 el hoog en zal dus een diepgang van zo'n 15 el hebben gehad. Het is niet ondenkbaar dat de ark vastliep direct nadat het water begon te zakken.
5 En de wateren waren gaande, en afnemende tot de tiende maand; in de tiende maand, op den eersten der maand, werden de toppen der bergen gezien. 6 En het geschiedde, ten einde van veertig dagen, dat Noach het venster der ark, die hij gemaakt had, opendeed. 7 En hij liet een raaf uit, die dikwijls heen en weder ging, totdat de wateren van boven de aarde verdroogd waren.
Ruim twee maanden na het vastlopen van de ark werden de bergtoppen zichtbaar. Het water was dus minstens 15 el gezakt.
Omdat de ark op een van de hoogste bergen was vastgelopen, kon Noach niet zien hoe het met de vakke bodem gesteld was. Daarom liet hij een raaf uit.
8 Daarna liet hij een duif van zich uit, om te zien, of de wateren gelicht waren van boven den aardbodem. 9 Maar de duif vond geen rust voor het hol van haar voet; zo keerde zij weder tot hem in de ark; want de wateren waren op de ganse aarde; en hij stak zijn hand uit, en nam haar, en bracht haar tot zich in de ark. 10 En hij verbeidde nog zeven andere dagen; toen liet hij de duif wederom uit de ark. 11 En de duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach, dat de wateren van boven de aarde gelicht waren. 12 Toen vertoefde hij nog zeven andere dagen; en hij liet de duif uit; maar zij keerde niet meer weder tot hem.
De proef met de raaf leverde niet veel op. Daarom laat hij nu een duif uit. De eerste keer keert de duif al weer vrij snel terug. De tweede keer komt ze pas 's avonds terug. Ze heeft dan een blad van een olijfboom in haar snavel. Deze is niet ergens gevonden, maar 'afgebroken', of eigenlijk: vers geplukt. Er groeien dus weer olijfbomen. (Olijfbomen kunnen ook onder water jonge loten schieten.) De derde keer keert de duif helemaal niet meer terug.
13 En het geschiedde in het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand, op den eersten derzelver maand, dat de wateren droogden van boven de aarde; toen deed Noach het deksel der ark af, en zag toe, en ziet, de aardbodem was gedroogd.
Wat wordt er met het 'deksel' bedoeld? Het is niet erg waarschijnlijk dat hiermee het dak wordt bedoeld. Want waarom zou Noach nu al het hele dak van de ark verwijderen als hij, zoals uit het volgende vers blijkt, er nog bij twee maanden in moet verblijven? Het gebruikte Hebreewse woord (mikceh) wordt in het Oude Testament verder alleen gebruikt voor het dekkleed van de tempel. Waarschijnlijk had Noach een dekkleed over de ark gelegd om het nog beter te beschermen tegen de regen. Nu de regen is opgehouden, is dit dekkleed niet meer nodig. Mogelijk zorgt het zelf voor een bedompte atmosfeer waardoor het maar beter verwijderd kan worden. Tijdens dit karwei ziet Noach dat de aarde is droog is.
14 En in de tweede maand, op den zeven en twintigsten dag der maand, was de aarde opgedroogd.
In vers 13 was de aarde al wel droog, maar nog niet begaanbaar. Het zal door de inwerking van het water nog te modderig zijn geweest. Bijna twee maanden later is de aarde echter weer droog genoeg om erop te lopen.
15 Toen sprak God tot Noach, zeggende: 16 Ga uit de ark, gij, en uw huisvrouw, en uw zonen, en de vrouwen uwer zonen met u. 17 Al het gedierte, dat met u is, van alle vlees, aan gevogelte, en aan vee, en aan al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u uitgaan; en dat zij overvloediglijk voorttelen op de aarde, en vruchtbaar zijn, en vermenigvuldigen op de aarde. 18 Toen ging Noach uit, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem. 19 Al het gedierte, al het kruipende, en al het gevogelte, al wat zich op de aarde roert, naar hun geslachten, gingen uit de ark. 20 En Noach bouwde den HEERE een altaar; en hij nam van al het reine vee, en van al het rein gevogelte, en offerde brandofferen op dat altaar. 21 En de HEERE rook dien liefelijken, reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil; want het gedichtsel van ‘s mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. 22 Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden.
Net zoals Noach op Gods tijdstip in de ark is gegaan, zo gaat hij ook uit de ark op het moment dat God het zegt. Noach brengt God een offer van 'reine' dieren. God besluit hierop de aarde nooit meer de vervloeken om wille van de mensen, ook al zijn ze slecht van hun jeugd af aan.