Hoofdstuk 14. De leeftijd van de aarde en het heelal

Laten we nu een bekijken hoe beide theorieën aan de leeftijd van de aarde en het heelal komen. We beginnen met het creationisme; dat is het eenvoudigst om uit te leggen.

In de Bijbel staan vrij nauwkeurige geslachtsregisters. Er staat in wie hoe oud werd en op welke leeftijd hij een kind kreeg. Hieruit is vrij nauwkeurig af te leiden wanneer de eerste mens (Adam) geschapen moet zijn. Aangezien de schepping maar zes dagen geduurd heeft, weten we dus ook hoe oud de aarde is. Geleerden hebben hieruit berekend dat de aarde ongeveer 6000 jaar oud moet zijn. Aangezien God alles in zes dagen heeft gemaakt, is het heelal dus ook zo'n 6000 jaar oud.

Seculiere wetenschappers geloven niet in de Bijbel en hebben ook geen enkel document waaruit de leeftijd van de aarde en de rest van het universum afgeleid kan worden. Dat is ook niet verwonderlijk, aangezien men veronderstelt dat de mens pas zo'n 2 miljoen jaar geleden is onstaan, terwijl de aarde al miljarden jaren oud is. Zij proberen daarom de leeftijd van gesteenten te bepalen. Als een stuk gesteente wordt gedateerd op 3 miljard jaar, dan weet je dus dat de aarde minstens 3 miljard jaar oud moet zijn.

Op het eerste gezicht klinkt de benadering van de seculiere geologen wetenschappelijker en dus betrouwbaarder. Het heeft zelfs vele christenen aan het twijfelen gebracht. En zo is de theorie van de theïstische evolutie ontstaan. Maar laten we eens kijken hoe de leeftijd van bijvoorbeeld een fossiel wordt bepaald.

Koolstofdatering

Een van de methoden om te bepalen hoe oud organisch materiaal is, is koolstofdatering. Om uit te leggen hoe dat werkt, volgt nu eerst een stukje scheikunde.

Alles om ons heen bestaat uit moleculen. Wanneer we bijvoorbeeld een druppel water onder een sterke microskoop zouden leggen, zouden we zien dat het uit allemaal moleculen water bestaat. Wanneer we een molecuul nog verder zouden uitvergroten, zouden we zien dat het bestaat uit atomen. Een watermolecuul bestaat uit twee waterstofatomen en een zuurstofatoom. Verdere uitvergroting zou laten zien dat atomen bestaan uit een kern van protonen en neutronen waar een of meer elektronen omheen draaien. Elektronen zijn voor de datering niet van belang en laten we daarom verder buiten beschouwing; we kijken alleen naar de kern. De kern van een waterstofatoom bijvoorbeeld bestaat uit enkel een proton. Bij een koolstofatoom bestaat de kern uit zes protonen en zes neutronen en een stikstofatoomkern heeft zeven van elk.

Het aantal elementen waaruit de kern bestaat noemen we het massagetal. Het massagetal van waterstof is dus 1 (de kern bestaat immers uit enkel 1 proton), dat van koolstof is 12 en dat van stikstof 14. Scheikundigen duiden dat aan met respectievelijk: 1H, 12C en 14N.

Het stikstof hoog in onze atmosfeer wordt beschoten door losse neutronen uit de ruimte. Hierdoor wordt 14N omgezet in een atoom met 6 protonen en 8 neutronen (en een los proton):

(Bron: Wikipedia)

Omdat het aantal protonen bepalend is voor de chemische eigenschappen van een atoom, is het ontstane atoom dus een soort koolstofatoom, ook wel koolstofisotoop genoemd. Het massagetal is 6+8=14. Dit atoom schrijven we dus als 14C. Dit atoom is niet stabiel. Dat betekent dat het de neiging heeft om een ander isotoop te worden. Dat proces noemen we 'verval'. 14C verandert weer in 14N:

(Bron: Wikipedia)

De snelheid waarmee dit gebeurt wordt aangeduid met 'halfwaardetijd'. Dit is de tijd waarin de helft van het aantal isotopen is vervallen. De halfwaardetijd van 14C is ongeveer 5736 jaar. Als we beginnen met 100 isotopen 14C, dan zijn er daar na 5736 jaar dus nog 50 van over. Na nog eens 5736 jaar zijn er nog 25 over. Enzovoort.

Zolang een organisme leeft, neemt het koolstof op en geeft het ook weer af. De verhouding 14C/12C in het organisme zal hierdoor steeds gelijk zijn aan die van de omgeving. Zodra een organisme sterft, houdt de koolstofuitwisseling op. 12C is stabiel en vervalt dus niet. 14C vervalt wel, dus de hoeveelheid hiervan zal steeds lager worden. Wanneer we bijvoorbeeld meten dat de verhouding 14C/12C in een dood orgamisme nog maar de helft is dan kunnen we hieruit concluderen dat het organisme 5736 jaar geleden gestorven is. Is de verhouding nog maar een kwart, dan is het organisme 2 x 5736 = 11472 jaar oud.

Op het eerste gezicht lijkt dit een betrouwbare methode. Een van de problemen is echter dat de verhouding 14C/12C niet constant is. Deze is afhankelijk van de hoeveelheid straling uit de ruimte, de aktiviteit van de zon, allerlei magnetische velden in de ruimte en die van de aarde zelf, enzovoort. Mogelijk heeft ook de zondvloed de verhouding flink verstoord. De schommelingen in de 14C/12C-verhouding kan redelijk nauwkeuring bepaald worden, bijvoorbeeld door middel van jaarringen in oude bomen. Hierdoor kan men bij het dateren enigszins rekening houden met de schommelingen, maar dan moet men wel weten hoe oud het te dateren object ongeveer is. Anders weet men niet welke correcties men moet toepassen.

Een ander probleem is dat we niet weten of de halfwaardetijd wel constant is. Verder kan het onderzochte materiaal 'vervuild' zijn met 14C waardoor het jonger lijkt of juist met 12C waardoor het ouder lijkt.

De verhouding 14C/12C is erg klein, ongeveer 1/1.000.000.000.000. Na 10 keer de halfwaardetijd (dus zo'n 58.000 jaar) zal de verhouding zo klein zijn dat het niet meer te meten is. Seculiere wetenschappers veronderstellen dat olie miljoenen jaren geleden is ontstaan. Er is echter nog nooit een druppel olie gevonden waar geen meetbare hoeveelheid 14C in is gevonden. Koolstofdatering geeft dus aan dat olie nooit miljoenen jaren geleden kan zijn ontstaan. Hetzelfde geldt voor steenkool en diamanten. Volgens de evolutietheorie moeten deze miljoenen of zelfs miljarden jaren geleden zijn ontstaan. Toch kan men ook hier nog een zekere hoeveelheid 14C meten. Overigens wijten die wetenschappers de meetbare hoeveelheid 14C aan 'vervuiling', ook al is dat vooral bij diamant (het hardste materiaal op aarde) buitengewoon onwaarschijnlijk. Dit gebeurt overigens vaker als men een leeftijd vindt die niet in hun theorie past: men verwerpt de data en gaat opzoek naar iets dat wel de verwachte leeftijd geeft en gebruikt dat als 'bewijs' voor de evolutietheorie. Niet voor niets vragen veel laboratoria om de verwachte ouderdom wanneer een object ter datering wordt aangeboden. Vooral ook omdat de te gebruiken dateringsmethode hiervan af kan hangen.