Anatomische en genetische overkeenkomst

Vaak wordt de anatomie van verschillende dieren met elkaar vergeleken om evolutie te bewijzen. Zo lijken de vleugels van vogels en de vinnen van vissen op onze eigen armen en handen. Alleen de botten verschillen in lengte en soms verschilt de hoek waaronder ze ten opzicht van elkaar staan.

Ook kunnen evolutiebiologen niet vaak genoeg benadukken dat ons DNA voor zo'n 98% overeenkomt met dat van een chimpansee. Bewijst dat niet dat we een gemeenschappelijke voorouder hebben?

In al dit soort gevallen moeten we ons afvragen of een ontwerper die niet zo kan hebben gemaakt. Het antwoord is natuurlijk 'ja'. Waarom zou een ontwerper bij elk dier helemaal overnieuw beginnen? Overeenkomsten in anatomie en DNA kunnen evengoed duiden op een gemeenschappelijk ontwerper en zijn dus geen bewijs voor een gemeenschappelijke voorouder.

Dit verklaart tevens de aanwezigheid van rudimenten (zo die al bestaan).

Er zijn verschillende diersoorten die licht kunnen geven. We noemen dit bioluminescentie. De bekendste is misschien wel vuurvlieg. Maar ook sommige andere insecten, bacteriën, kwallen, inktvissen, koralen en schimmels kunnen licht geven. Al deze dieren produceren een soort pigment dat we luciferine noemen. Wanneer dit reageert met zuurstof, produceert dit een beetje licht. Deze chemische reactie verloopt echter heel langzaam. De dieren produceren echter ook een katalysator, een enzym dat luciferase heet. Hierdoor verloopt de reactie veel sneller en geeft dus ook meer licht. Ze hebben volgens de evolutietheorie geen gemeenschappelijke voorouder die dit kan, dus ze moeten dit kunstje allemaal onafhankelijk van elkaar hebben ontwikkeld. Evolutiebiologen noemen dit 'convergente evolutie'. Maar een verschijnsel een mooie naam geven betekent nog niet dat je het hebt verklaard. Een betere verklaring is dat het zo is ontworpen.

En wat betreft die 98% overeenkomst tussen ons DNA en dat van een chimpansee... Die uiting deed men toen nog maar een fractie van het DNA was vergeleken. Inmiddels is het percentage nog maar 96%. Vier procent lijkt ook niet veel, maar het betekent wel zo'n 125 miljoen verschillen in het DNA. Deze verschillen moeten in ongeveer 300 duizend generaties zijn ontstaan. Het lijkt erop dat zoveel verschillen niet in dit aantal generaties kunnen zijn ontstaan, al zijn de meningen hierover nogal verdeeld.